ASPEN consensus aanbeveling voor het refeeding syndroom
Zaterdag 7 maart 2020De American Society for Parenteral and Enteral Nutrition (ASPEN) publiceerde een narratieve review en een aanbeveling over het refeeding syndroom bij volwassenen en kinderen in het ziekenhuis.
Eerst werd er literatuurstudie gedaan naar de definitie, de criteria, de screeningsmogelijkheden en behandeling van het refeeding syndroom. Daarna volgde een discussie met de expertgroep via mail en telefoon en is de consensus beschreven.
Definitie refeeding syndroom
De volgende definitie is vastgesteld door ASPEN:
Een afname van serumspiegels in het bloed van fosfor EN / OF kalium EN / OF magnesium van 10 – 20% (milde RS), 20 – 30% (matige RS) of > 30% en / of orgaanfalen als gevolg van een afname van deze bloedwaarden en / of als gevolg van thiaminedeficiëntie (ernstige RS).
Deze conditie treedt op binnen vijf dagen na het opnieuw opstarten of aanzienlijk verhogen van de energievoorziening.
Risicogroepen
De volgende risicogroepen zijn gedefinieerd: ondervoeding, eetstoornissen (vooral bij Anorexia Nervosa), psychische aandoeningen, alcohol- of drugsmisbuik, voedselonzekerheid en dakloosheid, verwaarlozing, vluchtelingen, hyperemesis gravidarum, immuunziekte, nuchter voor operatie gedurende een lange periode, neurologische aandoening waarbij communicatie bemoeilijkt is, status na bariatrische chirurgie en darmresecties, slikproblematiek, postoperatieve complicaties, malabsorptie, hongeren, atleten, nierfalen, acute ziekte /IC, oncologische aandoeningen, patiënten op de spoedeisende hulp.
Screening op het refeeding syndroom niet sensitief
Het risico op het ontwikkelen van het refeeding syndroom wordt vaak subjectief vastgesteld door een arts, diëtist en / of (voedings)verpleegkundige. Er zijn studies gedaan naar de validiteit van de voorspellende criteria van het Britse National Institute of Care Excellence (NICE) en het screeningsinstrument voor ondervoeding SNAQ. De NICE criteria (getoetst bij 321 ziekenhuispatiënten) scoorde bij parenterale voeding een sensitiviteit van 50% en een specificiteit van 76%. Bij sondevoeding was de sensitiviteit 35% en specificiteit 73%. De SNAQ had een sensitiviteit van 13% en een specificiteit van 95%. De diagnostische waarde van de GLIM criteria voor refeeding syndroom zijn nog niet onderzocht. Uit deze resultaten blijkt dat screening op refeeding niet sensitief is en gebruik van diagnostische criteria nodig is.
Criteria refeeding syndroom
De volgende criteria zijn vastgesteld door ASPEN.
Tabel 1. De ASPEN criteria om refeeding syndroom vast te stellen
Matig risico | Hoog risico | |
---|---|---|
BMI | 16 tot 18 kg/m2 | <16 kg/m2 |
Gewichtsverlies | 5% in de laatste maand | 7,5% in de laatste 3 maanden of >10% in de laatste 6 maanden |
Energieinname | Geen of verwaarloosbare inname gedurende 5-6 dagen OF <75% inname van behoefte gedurende >7 dagen tijdens acute ziekte of trauma OF <75% inname van behoefte gedurende >1 maand | Geen of verwaarloosbare inname gedurende >7 dagen OF <50% inname van behoefte gedurende >5 dagen tijdens acute ziekte of trauma OF <50% inname van behoefte gedurende >1 maand |
Afwijkende serumbloedwaarden voorafgaand aan de start van voeden van kalium, fosfaat of magnesium | Serumwaardes licht verlaagdOF binnen de norm en recent verlaagde serumwaardes waarvoor suppletie (1 dosering) nodig was. | Serumwaardes licht tot sterk verlaagd OF licht verlaagd of binnen de norm en recent verlaagde serumwaardes waarvoor suppletie (meerdere doseringen) nodig was |
Verlies van spiermassa | Bewijs voor matig spierverlies | Bewijs voor ernstig spierverlies |
Risicogroepen (zie hier boven) | Matige ziekte | Ernstige ziekte |
Behandeling van het refeeding syndroom
Tabel 6 van het artikel geeft een uitgebreide beschrijving van de interventies om het refeeding syndroom te voorkomen bij de risicopatiënten. Er wordt een langzame start van de voeding / infuus met glucose aangeraden, gecombineerd met suppletie van de elektrolyten. Geadviseerd wordt om thiamine voorafgaand aan de start van de voeding / glucose-infuus en vervolgens dagelijks te suppleren (100 mg/dag) en daarbij gedurende minimaal 10 dagen een multivitaminepreparaat te geven. Zie voor de specifieke aanbevelingen schema (tabel 6) in het artikel en voor de aanbevelingen bij kinderen tabel 7.
Er is bij risico op het refeeding syndroom geen aanleiding om aanbevelingen te doen voor het beperken van vocht, natrium of eiwit.
NVO richtlijn refeeding syndroom
Het Nederlands Voedingsteam Overleg stelde in november hun richtlijn refeeding syndroom bij. Hun definiëring en aanbevelingen verschillen in essentie en grote lijnen niet van die van ASPEN. We zullen hen vragen te reageren.